dinsdag 22 oktober 2013

Zwak werkwoord verleden tijd (ovt)





Tegenwoordige tijd



gewoon' zwak ww
zwak ww met stam op t/d
ich
wohne
warte
du
wohnst
wartest
er
wohnt
wartet
wir
wohnen
warten
ihr
wohnt
wartet
sie
wohnen
warten
Sie
wohnen
warten


Verleden tijd




gewoon' zwak ww
zwak ww met stam op t/d
ich
wohnte
wartete
du
wohntest
wartetest
er
wohnte
wartete
wir
wohnten
warteten
ihr
wohntet
wartetet
sie
wohnten
warteten
Sie
wohnten
warteten


Voltooid deelwoord:   gewohnt       gewartet








zondag 6 oktober 2013

Haben, sein en werden in de ovt

Hieronder vind je de verleden-tijdsvormen van 'haben', 'sein' en 'werden'.
De vertaling van de eerste twee leveren geen problemen op.
Bij 'werden' moet je goed opletten in welke betekenis je het werkwoord gebruikt.


Haben


ich hatte
du hattest
er/sie/es hatte
wir hatten
ihr hattet
sie/Sie hatten

Sein

ich war
du warst
er/sie/es war
wir waren
ihr wart
sie/Sie waren

Werden (= worden)

ich wurde
du wurdest
er/sie/es wurde
wir wurden
ihr wurdet
sie/Sie wurden

Werden (= zullen)

ich würde
du würdest
er/sie/es würde
wir würden
ihr würdet
sie/Sie würden


Hier vind je oefenstof. Er staan vijf oefeningen. Klik op 'Volgende' om bij de volgende te komen.


Regelmatige werkwoorden (ott), schema en oefenen





Let op:

Mijn vader koopt een jas. = Hij koopt een jas.
Wie koopt een jas? = Hij koopt een jas
Maria koopt een jas = Zij koopt een jas
Het huis is oud = het is oud
Wat is oud? = het is oud
Jan en Piet kopen een jas = zij kopen een jas
De leraren kopen een jas = zij kopen een jas





woensdag 4 september 2013

Oefenen met 'haben', 'sein' en 'werden' in de tegenwoordige tijd

Via de links kom je bij oefeningen met de werkwoorden 'haben', 'sein' en 'werden' .

Op Duits.de

Zinnen met sein 1 (klik op niveau 2: sein)

Zinnen met sein 2

Een kruiswoordraadsel

Nog een kruiswoordraadsel met haben en sein

Zinnen met haben en sein 1

Zinnen met haben en sein 2 

Zinnen met haben, sein en werden 1

Zinnen met haben sein en werden 2

Zinnen met haben, sein en werden 3 (Klik op niveau 2: sein haben en werden)


Sterke werkwoorden 1





Wat is een sterk werkwoord?
Een sterk werkwoord is een werkwoord dat in de verleden tijd en/of in het voltooid deelwoord een andere klinker heeft dan in de tegenwoordige tijd. Het voltooid deelwoord eindigt op –en.
(In het Duits eindigen sommige werkwoorden die van klinker veranderen toch op een –t in het voltooid deelwoord.)




Hoe weet ik of een werkwoord sterk is?
1       Het is handig om de vormen van het sterke werkwoord van buiten te leren. Bijvoorbeeld:
Nederlands: lopen-liep-gelopen
Duits: bitten-bat-gebeten (verzoeken)

2       Gebruik een woordenboek.




Hoe herken ik een sterk werkwoord in een tekst?
Als je in een tekst bijvoorbeeld het woord ‘aß’ tegenkomt, weet je misschien niet wat het betekent.
In een papieren woordenboek vind je het woord ‘aß’ niet. In een online-woordenboek vaak wel, maar dat mag je bij het examen niet gebruiken.

Wat nu?
Eerst moet je nu doen wat je met elk onbekend woord moet doen. Je kijkt goed naar de zin waarin het staat. Je leest bijvoorbeeld: ‘Er aß einen Hamburger.’ Je kent alle woorden behalve ‘aß’. Je hebt dan: ‘hij ….. een hamburger’. Dan kun je waarschijnlijk wel raden dat het woord ‘aß’ hetzelfde is als het `Nederlandse woord ‘at’ : ‘Hij at een hamburger’.
‘Aß’ en ‘at’ lijken best wel op elkaar, dus waarschijnlijk gaat het om een vorm van het werkwoord 'eten'.
Voor de zekerheid kun je dat even controleren.
In het N-D woordenboek zoek je nu ‘eten’ op. Daarachter staat dan de Duitse vertaling met de stamtijden: essen-aß-gegessen. Je hebt het gevonden!


Opdracht

In de teksten hieronder staan een aantal sterke (en onregelmatige) werkwoorden in de verleden tijd gemarkeerd. Schrijf de vertaling van die werkwoorden op. Gebruik hiervoor eventueel de woordenboeken D-N en N-D.



Miraculix aka Panoramix

1 Druiden waren keltische Priester und Gelehrte. Sie galten als die Vornehmsten unter den Kelten. Außer den Aufgaben als Priester, Heilkundige und Wahrsager hatten sie noch eine andere wichtige Pflicht. Denn die Kelten hatten keine Schrift. Alles Wichtige wurde von den Druiden auswendig gelernt, damit es nicht vergessen werden konnte.

Die Druiden wurden in den großen Geheimnissen unterrichtet, die nur für eingeweihte Ohren bestimmt waren: die Kräfte der Natur, die Macht des Übersinnlichen, die Gesetze des Sternenhimmels und vieles mehr. Alles lernten sie auswendig und sie konnten es jederzeit fehlerfrei wiedergeben. Die Druiden waren so etwas wie das Gedächtnis der Kelten, ihr Lexikon in allen Fragen des Lebens. Leider schrieben sie nichts auf und deswegen wissen wir nur wenig von ihren Geheimnissen.


2
Nefertete
Vor 5.000 Jahren vereinigten sich die beiden Länder Unterägypten und Oberägypten. Durch diese Vereinigung der zuvor unabhängigen Länder entstand eine Nation, die den europäischen Völkern weit überlegen war. Die Ägypter wohnten in Städten, sie entwickelten eine Schrift, sie gossen Metall und stellten Kunstwerke aus Gold und Edelsteinen her. Sie errichteten Pyramiden und sammelten Wissen über die Sterne und die Natur, wie es sonst kein Mensch auf der Welt hatte. Woher dieses Wissen kam und warum ausgerechnet die Ägypter eine solche Entwicklung erlebten, ist unbekannt.


3
Alexander der Große
Schon als Kind war Alexander schlau und mutig. Davon berichten viele Legenden: Eine handelt von einem Pferd namens Bukephalos. Niemand, nicht einmal Alexanders Vater, der König Philipp II. von Makedonien, schaffte es, dieses Pferd zu zähmen. Es war einfach zu wild – kaum saß einer oben auf, warf es ihn schon wieder ab. Aber Alexander hat gemerkt, dass Bukephalos nur Angst vor seinem eigenen Schatten hatte. Also drehte er das Pferd so, dass der Schatten nicht zu sehen war, schwang sich auf seinen Rücken und galoppierte davon. Von da an hatte Alexander in Bukephalos einen treuen Gefährten, der mit ihm zusammen aufbrach, um an das "Ende der Welt" zu reisen.