Mijn vader koopt een jas. = Hij koopt een jas. Wie koopt een jas? = Hij koopt een jas Maria koopt een jas = Zij koopt een jas Het huis is oud = het is oud Wat is oud? = het is oud Jan en Piet kopen een jas = zij kopen een jas De leraren kopen een jas = zij kopen een jas