woensdag 7 augustus 2013

Voorzetsels met de derde of de vierde naamval



 

Het eerste deel van deze pagina heb je al geleerd: de betekenis van de voorzetsels. In het tweede deel wordt uitgelegd wanneer je de derde en 
wanneer je de vierde naamval moet gebruiken.



an
= aan, naar
über
= over, via, boven
auf
= op
unter
= onder
hinter
= achter
vor
= voor, geleden
neben
= naast
zwischen
= tussen
in
= in, naar


voorbeeldzinnen
  • an = aan, naar, bij
    Aan de muur hing een foto.- An der Wand hing ein Bild.
    We zijn naar het strand gegaan.- Wir sind an den Strand gefahren.
    Ze stond bij het raam. - Sie stand am Fenster.
  • auf = op
    Ik heb op jou gewacht.
    - Ich habe auf dich gewartet.
  • hinter = achter
    Pas op, er staat iemand achter je.
    - Vorsicht, es steht jemand hinter dir.
  • neben = naast
    De auto stond naast het huis.
    - Das Auto stand neben dem Haus.
  • in = in, naar
    Er waren veel klanten in de winkel.
    - Es gab viele Kunden im Laden.
    Ga je mee naar de bioscoop ?
    - Gehst du mit ins Kino ?
  • über = over/via, boven
    Ik rijd over/via Aken.
    - Ich fahre über Aachen.
    Boven de wolken schijnt de zon het mooist.
    - Über den Wolken scheint die Sonne am schönsten.
  • unter = onder
    Je pen ligt onder het boek.
    - Dein Kugelschreiber liegt unter dem Buch.
  • vor = voor, geleden
    Het is tien voor twaalf.
    - Es ist zehn Minuten vor zwölf.
    Ik wacht wel hier voor de deur.
    - Ich warte schon hier vor der Tür.
    Twee jaar geleden was ik heel ziek.
    - Vor zwei Jahren war ich sehr krank.
  • zwischen = tussen
    De sleutel lag tussen zijn papieren.
    - Der Schlüssel lag zwischen seinen Unterlagen.



Wanneer krijg je de 3e of de 4e naamval bij deze voorzetsels ?
Lees de uitleg bij de voorbeeldzinnen goed door!




A als je kunt vragen waar? (een plaats) of wanneer? (tijdstip): 3e naamval





B als je kunt vragen waar naartoe? of is er een beweging in een richting? : 4e naamval








C als je al deze vragen niet kunt stellen: bij auf en über: 4e naamval bij alle andere: 3e naamval


voorbeelden met deze voorzetsels:
  • voorbeeld 1
    Het boek ligt op de bank.
    UITLEG: Je kunt vragen waar (ligt het boek) ?, dus derde naamval:
    - Das Buch liegt auf der Couch.
  • voorbeeld 2
    Ik leg het boek op de bank.
    UITLEG: Er is een beweging: het boek wordt ergens neergelegd, dus vierde naamval:
    - Ich lege das Buch auf die Couch.
  • voorbeeld 3
    Een half uur geleden was ze hier nog.
    UITLEG: Je kunt vragen wanneer (was ze hier nog) ?: dus 3e naamval:
    - Vor einer halben Stunde war sie hier noch.
  • voorbeeld 4
    Ik heb de foto boven het bureau gehangen.
    UITLEG: Er is een beweging (ook al was dat vroeger): dus 4e naamval
    - Ich habe das Bild über den Schreibtisch gehängt.
  • voorbeeld 5
    Een blik op zijn horloge vertelde hem dat hij weer te laat was.
    UITLEG: Je kunt vragen waar naartoe (keek hij) ? dus 4e naamval:
    - Ein Blick auf seine Uhr erzählte ihm, daß er wieder zu spät war.
  • voorbeeld 6
    Ik reageer op de vraag.
    UITLEG: Je kunt niet vragen waar? wanneer? waar naartoe? en er is geen beweging.
    Dan geldt: bij auf en über 4e, alle andere 3e.
    Hier dus 4e: - Ich reagiere auf die Frage.
  • voorbeeld 7
    Ik wacht al meer dan een uur.
    UITLEG: Je kunt niet vragen waar? wanneer? waar naartoe? en er is geen beweging.
    Dan geldt: bij auf en über 4e, alle andere 3e.
    Hier dus 4e: - Ich warte schon über eine Stunde.
  • voorbeeld 8
    Hij wacht op zijn vrouw.
    UITLEG: Je kunt niet vragen waar? wanneer? waar naartoe? en er is geen beweging.
    Dan geldt: bij auf en über 4e, alle andere 3e.
    Hier dus 4e: - Er wartet auf seine Frau.
  • voorbeeld 9
    Hij wacht voor het station op zijn vrouw.
    UITLEG: Je kunt vragen waar (wacht hij op zijn vrouw) ?,
    dus wel derde naamval voor het stukje "voor het station":
    - Er wartet vor dem Bahnhof auf seine Frau.  
  •  
  •  
  • Bis an, bis auf, bis hinter etc.
    Als na bis een van de voorzetsels met de 3e of 4e naamval staat (an, auf, hinter, neben, in, über, unter, vor, zwischen) krijg je altijd de 4e naamval.
    bijvoorbeeld:
    Hij zat tot over zijn oren in het werk.
    - Er war beschäftigt bis über die Ohren.
  •  
  •  Bron
  •  Afbeeldingen